Afbeelding
Foto:

Uutkieke

“Ken je nie uutkieke!”, mopperde een jonge vrouw op een brommer, toen ik wilde oversteken. Ik had haar niet de hoek om horen komen op haar voertuig, dat ik 'bromfiets' zou noemen. Maar zowel 'brom' als 'fiets' pasten niet bij dit elektrische voertuig. Niet alleen de tijd schiet ons steeds geruislozer voorbij. Dat maakt extra opletten noodzakelijk. Ze stopte een eindje verder.
Toen ik langs haar liep, verontschuldigde ze zich voor haar opmerking. "Surrie, da'k u haos fan de sokke had gereje. Muir je mot oek nie somuir ofersteke.” Een vriendelijke lach volgde. "U kent mien oma fan froeger uut de benedenstad.” Ik keek haar eens goed aan, maar vond geen gelijkenis. Wel was mij eerder opgevallen, dat zij op deze plaats vaker stil had gestaan. Dan bleef ze op haar brommer zitten, stak een sigaret op en inhaleerde opvallend de rook.
Ze had ook nu een sigaret in haar hand. Ze zag mijn zorgen. ”Begin d'r muir nie ofer. Ik wit dat 't slecht is en op 't werk is ‘t ferboje. En je wurt d’r nie mooier fan.” Ze schudde haar haren los en haalde haar schouders op. "En u kent mien oma.” Ze noemde haar meisjesnaam. Een schok van herkenning raakte mij. Ik had haar oma dus een tijd terug nog getroffen in de stad. Ze was erg veranderd. Ze had een overdaad aan vel in haar gezicht, dat bij opvulling een half hoofd extra zou opleveren. Ook haar grauwe huid baarde mij zorgen. Alleen haar guitige blik was gebleven; die tilde haar uitstraling naar een vreemd acceptabel aanzien.
Ondertussen had de spraakzame kleindochter haar sigaret haastig opgerookt. Ze gooide het restantje netjes in de prullenmand naast ons. "Ik heb nooit feul gerookt. Bin d’r oek mee gestopt. Knap hè!” Het eigen schouderklopje viel op. “Muir hier denk ik effe aon oma. Die is nou ’n maond dood. Sij het mien laote roke. Stiekum, want we wiste allebei dat ’t slecht was.”
Ze haalde een rolletje pepermunt uit haar jaszak en nodigde mij uit er eentje te pakken. Met ”En nou met frisse aosem uutkieke bij ‘t ofersteke!” verdween ze geluidloos.