Afbeelding
Foto:
Krulletje van Leo van Stijn

Aokelige hik

Algemeen

Het bericht in De Gelderlander dat stadsarcheoloog Harry van Enckevort met pensioen ging, zou mij niet zijn opgevallen zonder foto van hem vanaf de Valkhofkapel richting Waalbrug. Zijn hand rustte op de fris witgeschilderde balustrade. Een plaats waar ik graag van het uitzicht geniet met het gevoel van de oudheid onder mijn voeten, mijmerend over de Bataven en Romeinen die op die grond hun stempel hebben gedrukt. 

Het artikel lokte mij opnieuw naar dit historische plekje. Een man met een stadsgids onder zijn arm en een rugzak op zijn buik, leunde gevaarlijk over de balustrade waarbij de rugzak in de weg bleek te zitten. “Sitte allenig muir ’n puir sneetjes krentemik ien met sonder spijs. Dâ het mien frouw d’r al uutgehaold. Is nie goed feur mien gloresterol, see se. En sij ken ’t wete. Se werkt ien de Surg. Frijwilligster bij ’t CeeWeeSet. Um de minse de weg te wiese.” 

Hij keek er trots bij. “Hè jij hier soms staon bastelle? Hier stond toch soen fraoie tekst op geschilderd?” De oudste en markante, historische Latijnse tekst over Nijmegen op de balustrade bleek verdwenen onder de pas aangebrachte verf. Gemaakt in 1872, ter herinnering aan het feit, dat het toen 1800 jaar geleden was, dat de Bataafse opstand tegen de Romeinen herdacht werd.

“Duir wurt die Harrie nie froluk fan, ken ik je fertelle! We motte juust sunig sien op die antiekieteite en ‘t bewuire, heel goed bewuire. Net as ’t Nimweegs.” Ik vertelde dat Van Enckevort zou blijven graven in het verleden van Nijmegen, maar dat ik wel hoopte dat men de tekst in ere zou herstellen. “Wit jij dan wà d’r stond?” Dat wist ik wel. “Dan wit je oek fast wel wà de fertaoling duirfan is.”

Die tekst van de Romeinse schrijver Tacitus was voor de rasechte Nimwegenuire geen probleem. Met een statige stem declameerde ik de verdwenen tekst met een vrijblijvende vertaling: “Hic stetit, hic frendens. Hier steet ‘t friende. Acuilas hic. Ik heb ‘n aokelige hik. Lumine tarvo Claudius. Du mien ‘n taofel bij Claudius. Adesse Manus. Het adres dà het Maonus.”